Brouwen voor het boerenwerk

Gedurende enkele eeuwen heeft er op het Nederlandse platteland een groep bieren bestaan die zich onttrok aan de gewone, voor iedereen toegankelijke aankoop en consumptie. Dat waren bieren die exclusief werden vervaardigd voor landarbeiders tijdens hun dagenlange veldwerk. Ze stonden bekend als hooibier, hooibouwbier, oogstbier of maaiersbier.
Het was lang gebruik geweest die bieren ter plekke te brouwen. Veel stelden deze kort voor de consumptie gemaakte, slechts kort vergiste brouwsels vaak niet voor, dus moeilijk was het niet. Maar toen de professionele stadsbrouwerijen in 1531 het exclusieve recht om bier te brouwen hadden gekregen was boerderijbrouwen illegaal geworden. Dat wil niet zeggen dat het verdween – men wist deze praktijk aan het zicht te onttrekken, en de controle stelde vaak niet veel voor. Uiteraard paste dit wel bij het primitieve karakter van deze ‘boerderijbieren’.
Het hooien in de Polders, Frans van Kuyck
Toen brouwen buiten de steden weer mocht of oogluikend werd toegestaan, namen dorpsbrouwerijen het brouwen van deze ‘veldbieren’ soms over. Ook al leverde het niet veel op, het was in de armlastige 18e eeuw toch weer extra inkomen. Bovendien was het gegarandeerde omzet: maaien, hooien en oogsten kwamen elk jaar terug. Veldarbeiders kregen zowel ’s ochtends als ’s middags een kan hooibier. Later werd het gebruik een vaatje neer te zetten waar zij uit mochten tappen in kommen, kroezen of kruiken.
Het waren veelal lichte, zo niet dunne brouwsels, die door de weinig professionele productie soms wrang of zurig smaakten. In Friesland werd een weinig of niet gehopt ‘dorschbier’ gebrouwen. Hop was toen duur geworden, zeker voor een slechts tijdelijk of eenmalig gebrouwen bier. Men verving het soms door kruiden. Toch waren de hooi- of oogstbieren onder de veldarbeiders populair. Zij hadden liever bier dan iets anders, en er waren wel degelijk brouwers die het dorstlessend en smaakvol wisten te maken.
Juist in Friesland, waar boerderijbrouwen wel altijd toegestaan en zelfs vrij van accijns was, waren er ook brouwerijen die eer inlegden met hun veldbieren. Die van Het Bildt stonden als erg smakelijk en dorstlessend te boek. Ook in de omringende regio’s, tot Leeuwarderadeel toe, leverden de Bildtse brouwerijen hun bier. Landarbeiders namen het in tonnetjes en grote sûpkrûken mee het veld op, maar ook mee naar huis. Daarnaast kenden de Friezen al sinds de 18e eeuw ‘maartebier’, gebrouwen in maart met het oog op consumptie in de zomer. Dit was dus verwant aan de befaamde saison uit Henegouwen, waar boerderijbrouwers dit stramien ook volgden. De brouwerij in De Knipe brouwde zelfs maartebier in drie kwaliteiten, ‘gewoon’, ‘best’ en ‘zwaar’. Populair was ook het lichte maartebier uit Dokkum. Het was in herbergen verkrijgbaar en ging als veldbier tot buiten de streek, zelfs naar Groningen.
De traditie van speciaal voor boerenarbeid gebrouwen bier kwam eind 19e eeuw onder druk te staan door de toenemende mechanisatie van het veldwerk en door de opkomst van grote lagerbrouwerijen. In de westelijke provincies leverden die ook steeds meer veldbieren, waarvan sommige zelfs naar het platteland in de provincie gingen. Lokale brouwerijen hielden er daar steeds meer mee op. Die nieuwerwetsigheden waren niet naar de zin van alle afnemers. Her en der begonnen boerderijeigenaren daarom weer zelf te brouwen. Sommigen deden dat illegaal omdat ze de drankwet ontliepen door geen accijns te betalen. Van anderen zal het bier niet aan het in 1926 van kracht geworden Bierbesluit hebben voldaan dat een stamwortgehalte van minimaal 9 graden verplicht stelde. Voor zelfvoorzienendheid en de oude romantiek van boerenbier was toen geen ruimte en gelegenheid meer.
Gepost in Bierverhalen