Toen kinderen bier dronken
1 december 2017 - Marco Daane.
Op biersafari in Wallonië kwamen enkele Facebookvrienden onlangs een café tegen, dat in plaats van cola een ‘Kinderbiertje’ van Brasserie des Fagnes aanbood: bruin bier ‘met karamel’ van ongeveer 1% alcohol. Geen van de aanwezigen waagde zich eraan; misschien maar goed ook. Iemand die het eerder wel had geproefd, liet weten dat het ‘echt heel vies’ was. Een Nederlandse die in Noorwegen woont, meldde vervolgens dat het drinken van laag- of non-alcoholische ‘vørterøl’ door kinderen daar al heel lang praktijk is. Zelf vond ze het ‘te bruin-zoet’.
Nederland kent zoiets niet. In het verleden dronken kinderen hier wel bier, dat heel lang een belangrijke dagelijkse drank voor iedereen is geweest. Volwassenen consumeerden in 1689 gemiddeld 310 liter bier en kinderen onder de 8 jaar 155 liter, aldus voormalig Heinekendirecteur Dirk Stikker in zijn Memoires (1966). En kinderen dronken toen vermoedelijk geen ‘kinderbier’, maar hetzelfde als volwassenen.
Een eeuw later hadden koffie, thee, chocolade en limonade de drankenmarkt ruimschoots veroverd. Limonade schijnt toen echter vooral een volwassenendrank te zijn geweest. Chocolade werd wel geliefd onder kinderen, en ze zaten ook aan de koffie en thee. De geneeskundige Lambertus Bicker zag in 1785 zelfs een verband tussen het ‘verslaafd’ drinken van koffie en thee vanaf de jeugd en de opkomende zenuwziekten. Hij adviseerde kinderen alleen ‘koud water en bier te drinken’.
Dat deden ze toen óók nog altijd; en in de 19e eeuw evenzeer. Sporen van dat biergebruik zijn overgeleverd door de liefdadigheid.
Bier-schenkingen
Zo was het op 14 augustus 1773 feest in Groningen-Stad ter gelegenheid van het bezoek van prins-stadhouder Willem V. De Leeuwarder Courant beschreef hoe hij de kinderen van het Diaconieweeshuis eens flink liet verwennen. Als ontbijt kregen ze krentenbollen en ’s middags rijstebrij met suiker en kaneel, gebraden vlees, wittebrood etc. Daarbij maakten ze ‘een anker Wyn’ en ‘drie halve tonnen Kluin’ stuk. De donkere, in die tijd vrij zoete kluin was al eeuwen hét bier van de stad Groningen.
In Rotterdam werden de lokale armen- en weeskinderen in augustus 1858 getrakteerd door de brouwerijen De Lelie en De Oranjeboom. Die schonken hen bij een uitstapje naar de dierentuin twintig vaten bier om op te maken. Een jaar later lieten ze de kinderen weer genereus in hun brouwsels delen. Uit advertenties van begin 1859 blijkt overigens dat De Lelie en De Oranjeboom dezelfde bieren produceerden tegen exact dezelfde prijzen. Vermoedelijk leverden beiden dus tien vaten van hetzelfde.
Voor veel tehuiskinderen was dit geen dagelijkse kost. Uit Jan Wagenaars meerdelige geschiedenis van Amsterdam blijkt dat kinderen in het Aalmoezeniershuis eind 18e eeuw alleen ’s zomers wat bier kregen, en soms als dessert vijfguldens-‘zoet bier’. Het armenhuis van de Lutherse diaconie tapte wel vaker. Bij het ontbijt van brood, boter en kaas was er al ‘een glas bier, voor ieder, zo wel de Kinderen als de Oude Lieden’.
(Ver)sterk(end)
Verondersteld wordt dat kinderen vroeger lichtalcoholische bieren dronken. Eind 18e eeuw was het niet zo simpel. De Groningse kinderen kregen ‘gewoon’ de lokale kluin, en nog wijn ook. En het Amsterdamse Burgerweeshuis schonk toen na de maaltijd soms achtguldensbier, een beter en sterker ‘dessert’-bier dan in het Aalmoezeniershuis.
Eind 19e eeuw ging het soms nog verder. Schrijver Justus van Maurik, die zijn ogen en oren goed de kost gaf in de Amsterdamse binnenstad, gaf er een voorbeeld van. In zijn verhaal ‘Een heel lieve verrassing’ (1885) eet ene tante Fietje met haar drie dochters in een restaurant.
‘Wat zal mevrouw drinken?’ vraagt de kellner als hij de biefstukken op tafel zet.
‘Heb jelui dorst, kinderen?’
‘Ja, moe!’ roepen drie monden te gelijk.
‘Breng dan maar wat bier.’
‘We geven alleen Engelsch bier aan tafel, mevrouw.’
‘Dat is me ’t zelfde, Engelsch of Hollandsen, als ’t maar goed is – breng maar een flesch.’
‘Oogenblikkelijk!’
‘Dat is bepaald lekker bier,’ zegt voldaan tante Fietje, als zij het glas Burton-ale, na een zucht van wellust, bijna ledig op tafel zet. In een oogenblik is de flesch uitgedronken en vragen de meisjes: ‘Moe, mogen we nog wat bier?’
Burton ale, iets zoetig en vrij donker, kon tot 11% alcohol bevatten. En Tante Fietje liet inderdaad nog een tweede fles aanrukken. Iedere dochter dronk er dus een halve fles van.
Fictie? Zeker, maar vaak is die een spiegel van de werkelijkheid. Rond die tijd was Van Vollenhoven’s Extra Stout zeer succesvol. Brouwerij De Gekroonde Valk promootte die met misschien wel de eerste georganiseerde reclamecampagne rond bier. Daarin werden aan de Extra Stout gezonde eigenschappen en ‘voedende bestanddelen’ toegeschreven. Tientallen advertenties schermden zelfs met aanbevelingen door geneeskundigen. De reclame noemde ook kinderen. Aanvankelijk was de Extra Stout, die 6% alcohol bevatte, ‘met gewoon Hollandsch bier vermengd ook voor kinderen een uitnemend versterkende drank’. Maar op den duur liet men die verdunde versie los en werd het bier aangeprezen als opwekkend en versterkend voor ‘zoowel volwassenen als kinderen’. Uit die tijd stamt ook een veelzeggende reclameaffiche: een oude dame, een klein meisje, de fles Extra Stout voor hen op tafel…
Fris…
Bier schenken aan kinderen gold destijds dan ook als onschadelijk. Het Haarlemse Burgerweeshuis haalde in juli 1872 zélf een paar vaten in huis, om ‘gedurende de warme dagen den kinderen van tijd tot tijd daarvan een frischen dronk te verschaffen’, aldus de archiefboeken. Wijn geven aan kinderen was al eerder bekritiseerd door gezondheids- en opvoedkundigen; en tegen sterkedrank trok een actieve volksbeweging ten strijde met publicaties en bijeenkomsten. In november van datzelfde jaar 1872 werd een aantal van die Haarlemse weeskinderen naar zo’n ‘publieke vergadering van het afschaffingsgenootschap’ gestuurd. Maar bier: daar was niets mis mee.
Sterkedrank verschaffen aan kinderen jonger dan 16 werd in 1886 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Bier schenken aan kinderen werd pas in de 20e eeuw een vraagstuk. Dagblad De Tijd beschreef in 1900 op plastische wijze een soort binge drinking door kinderen op Koninginnedag: glas na glas bier, ‘om tot braken te komen’. De excessen leidden tot duizelingen, overgeven en valpartijen. Water als alternatief was niet voorhanden.
Toch zouden maatregelen nog drie decennia op zich laten wachten. In 1932 werd een nieuwe Drankwet van kracht; en van dan af moest een bierdrinker minimaal 16 jaar oud zijn.